kingen aan de randvoorwaarden te voldoen.
De oplossing is dan het zoeken in energiearme,
maar wel nutriëntrijke producten.’ Kramer:
‘Verschillende resultaten zijn het gevolg van
verschillen in startpositie: de gemiddelde consump-
tie uit de voedselconsumptiepeiling. Het optimum is
afhankelijk van het consumptiepatroon van de start
en die startpositie verschilt voor de diverse bevol-
kingsgroepen. Het is logisch dat Optimeal® voor
de ene bevolkingsgroep een totaal andere oplossing
vindt dan voor een andere bevolkingsgroep.
Ook leiden verschillen in de criteria tot
verschillende resultaten.’
Vertaling resultaten door
Voedingscentrum
Optimeal® leverde niet altijd een oplossing, leverde
zeer wisselende oplossingen voor verschillende
bevolkingsgroepen en leverde soms onrealistische
oplossingen. Van Rossum: ‘Dit is ook door het
Voedingscentrum onderkend en daarom zijn deze
resultaten van Optimeal® ook niet 1 op 1 overge-
nomen.’ Het Voedingscentrum heeft de resultaten
gestroomlijnd in de Schijf van Vijf: Extreme oplos-
singen zijn verwijderd en tussen bevolkingsgroepen
is consistentie aangebracht. De berekeningen met
Optimeal® vormen daardoor geen rechtstreekse
onderbouwing van de aanbevolen hoeveelheden in
de Schijf van Vijf. De door het Voedingscentrum
voorgestelde aanbevolen hoeveelheden zijn wel
opnieuw door het RIVM getoetst. Zij hebben
gekeken in hoeverre hiermee werd voldaan aan
de voedingscriteria. Van Rossum: ‘Daaruit blijkt
dat vrijwel voor alle nutriënten aan de voedings-
normen is voldaan.’
MAXIMA EN MINIMA
Onder- en bovengrenzen bij de criteria bepalen
de oplossingsruimte. De meeste grenzen zijn
ontleend aan de Richtlijnen goede voeding of
de voedingsnormen van de Gezondheidsraad.
Bijvoorbeeld minimaal 15 gram ongezouten
noten per dag. Het Voedingscentrum heeft
aanvullende grenzen gesteld, gebaseerd op het
Nederlandse voedingspatroon of een
interpretatie van de kwalitatieve richtlijnen.
Bijvoorbeeld voor rood vlees is gesteld dat de
consumptie niet hoger mag zijn dan de huidige
gemiddelde consumptie.
Voor de volgende productgroepen kiest het
model iedere keer het vooraf ingestelde
maximum: vis, peulvruchten, vlees, ei en noten.
Zonder dit maximum zouden de optimale
consumptieniveaus van deze producten,
volgens Kramer, hoger zijn uitgevallen.
De grenzen zorgen voor een voeding die
voldoende in de buurt blijft van het huidige
consumptiepatroon. Zonder grenzen zou het
rekenmodel met een andere oplossing zijn
gekomen. Het Voedingscentrum heeft bij zes
van de vijftien groepen voedingsmiddelen de
oplossingsruimte beperkt. Daardoor treedt er
een grotere verschuiving op bij andere groepen
voedingsmiddelen. Kramer: ‘Om een norm te
halen moet Optimeal® blijkbaar grote
hoeveelheden opnemen. Bij keuzevrijheid met
de 200 belangrijkste voedingsmiddelen heb ik
nog nooit extreme hoeveelheden gezien.’
NIEUWE SCHIJF VAN VIJF
24|
‘Blindelings vertrouwen op de uitkomsten van een model is onverstandig’
Suiker in perspectief, mei 2016