Page 10 - SIP22

Basic HTML Version

verslag
‘Interventies kunnen metabole
risico's verminderen’
‘Metabole flexibiliteit volstaat
met ranges in plaats van exacte
normen’
De presentatie van prof. dr. ir. Ellen Blaak, hoogleraar
Fysiologie van het Vetmetabolisme aan de Universiteit
Maastricht, spitst zich toe op ‘gewichtscontrole en de
metabole effecten van de verschillende
macronutriënten’. Zij bevestigt dat een voeding met
een lager vetgehalte, een hoger eiwitgehalte, een hoger
vezelgehalte en met een lage glycemische index,
gunstig is om gewichtstoename te voorkomen. Als het
gaat om macronutriënten en de effecten op metabole
risico’s, dan constateert de hoogleraar dat er meerdere
studies zijn op dit gebied. “Ook wij zelf hebben zes jaar
zo’n inverventiestudie gedaan, en we zijn nu bezig met
de follow up”, zegt Ellen Blaak. ‘Wat we zien is dat het
risico om diabetes mellitus type 2 te ontwikkelen in de
interventiegroepen 47 procent lager is dan in de
controlegroepen. De gewichtsverliezen zijn in dit soort
studies vrij matig, maar er komt wel naar voren dat
iedere kilo gewichtsverlies risico op diabetes met zo’n
zestien procent kan verlagen. Leefstijlinterventies
kunnen dus bijzonder effectief zijn, zowel op korte als
langere termijn.’
Prof. dr. ir. Gertjan Schaafsma (Schaafsma Advisory
Optimale macronutriëntenverhouding voor goede
gewichtsregulatie en gunstig effect op metabole
risico’s:
§
Lager in verzadigde vetten, hoger in vezel;
§
Hoger in eiwitten.
Services) gaat als discussiant van Ellen Blaak verder in
op de metabole effecten van macronutriënten door in
te zoomen op de metabole flexibiliteit. Hij haalt de
voedingshoogleraar Den Hartog aan die eind jaren
zestig al wees op de grote, wereldwijde variatie in
voedingspatronen, als het gaat om de inname van
macronutriënten en de metabole respons daarop. “Je
kunt niet zomaar zeggen dat het ene voedingspatroon
beter is dan het andere”.
Schaafsma gaat in zijn presentatie in op de fysiogische
behoefte aan macronutriënten als basis van
voedingsnormen. Voor eiwit zijn de Voedingsnormen
van de Gezondheidsraad gebaseerd op de
(gemiddelde) minimumbehoefte met een
veiligheidsmarge voor individuele variatie. ‘Voor eiwit
komen we dan voor een volwassene uit op een
voedingsnorm van 0,8 g per kg lichaamsgewicht’, zegt
Schaafsma. “Het gaat hierbij dus om een norm die
gebaseerd is op de gemiddelde behoefte om de
stikstofbalans in evenwicht te houden, maar we weten
niet of dit een optimale hoeveelheid is; daar hebben
we geen criteria voor.”
Voor vetten gaat het bij de vaststelling van de
voedingsnormen om een soortgelijke exercitie als bij
eiwitten. Volgens Schaafsma is het vooral van belang
dat er voorzien wordt in de behoefte aan de essentiële
vetzuren linolzuur en a-linoleenzuur resp. vetzuren
van het n-6 en n-3-type. Voor de totale hoeveelheid
vet in de voeding ligt de voedingsnorm tussen 20 en
40 energieprocent en tussen 20 en 30 à 35 en% bij de
situatie dat mensen wat aan hun overgewicht willen
doen.
Voor koolhydraten geldt volgens de professor een
ingewikkelder verhaal omdat in theorie een voeding
zonder koolhydraten zou kunnen volstaan, waarbij hij
verwijst naar carnivoren. “Ook de mens zou in
principe zonder koolhydraten kunnen rondkomen,
10|
Gezondheidskundige aspecten
Suiker in perspectief, februari 2012